De ISU terecht gewezen, Europees Gerecht geeft schaatsers Kerstholt en Tuitert gelijk en wijst ISU terecht
In een eerder bijdrage schreven wij dat de Europese Commissie, naar aanleiding van een klacht van schaatsers Kertholt en Tuitert, vaststelde dat de toelatingsregels van de Internationale Schaatsunie (ISU), het Europees Mededingingsrecht schenden. Het werd de schaatser/shorttracker namelijk verboden deel te nemen aan een schaatsevenement in Dubai (Icederby) dat niet door de ISU was toegelaten. Namen zij toch deel, dan riskeerden ze een levenslange schorsing om deel te nemen aan ISU-wedstrijden zoals het WK en de Olympische Spelen.
De ISU terecht gewezen
De toelatingsregels van de ISU werden door de Europese Commissie onverenigbaar verklaard met de mededingingsregels van de Unie (artikel 101 VWEU), omdat zij de mogelijkheid voor professionele schaatsers om vrij deel te nemen aan internationale evenementen die door derden worden georganiseerd, beogen te beperken, waardoor die geen gebruik kunnen maken van de diensten van de atleten die nodig zijn om deze wedstrijden te organiseren.
De Europese Commissie heeft de ISU dan ook op straffe van een dwangsom opgedragen om een einde te maken aan de vastgestelde inbreuk.
Tegen die beslissing stelde de ISU beroep in voor het Europees Gerecht, maar ook het Gerecht heeft de atleten nu in het gelijk gesteld.
Een belangenconflict
In de eerste plaats is het Gerecht van oordeel dat de Commissie terecht tot de slotsom is gekomen dat de toelatingsregels ertoe strekken de mededinging te beperken in de zin van artikel 101 VWEU.
In dit verband stelt het Gerecht vooreerst vast dat de situatie waarin de ISU zich bevindt, aanleiding kan geven tot een belangenconflict. Enerzijds oefent deze bond een regelgevende functie uit op grond waarvan hij door derden georganiseerde wedstrijden kan toestaan of weigeren. Anderzijds organiseert hij zelf de belangrijkste schaatswedstrijden waaraan professionele schaatsers moeten deelnemen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Het Gerecht stelt dat de ISU bij het onderzoek van toelatingsaanvragen voor schaatswedstrijden ervoor moet zorgen dat andere organisatoren niet op ongeoorloofde wijze in die mate toegang tot de relevante markt wordt ontzegd dat de concurrentie op die markt wordt verstoord.
De ISU belemmert de markt
Inhoudelijk merkt het Gerecht op dat de toelatingsregels niet expliciet bepalen welke legitieme doelstellingen zij nastreven en pas sinds 2015 voorzien in toelatingscriteria die niet allemaal als duidelijk omschreven, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar kunnen worden beschouwd. Het Gerecht oordeelt dat de ISU over een ruime beoordelingsmarge beschikt op grond waarvan hij kan weigeren om door derden georganiseerde wedstrijden toe te staan.
Daarenboven merkt het Gerecht op dat de zwaarte van de opgelegde sancties een bijzonder relevante factor is bij het onderzoek of de goede werking van de mededinging op de relevante markt wordt belemmerd. Sancties die zo streng zijn kunnen atleten er namelijk van weerhouden deel te nemen aan wedstrijden die niet door de ISU zijn toegestaan. Het Gerecht is van oordeel dat de sancties onevenredig zijn.
Ten slotte erkent het Gerecht dat de ISU om de integriteit van de sport te waarborgen, gerechtigd is om regels vast te stellen die zowel beogen het risico te vermijden dat sportwedstrijden door weddenschappen worden gemanipuleerd, als om ervoor te zorgen dat sportwedstrijden aan bepaalde normen voldoen. Dat neemt echter niet weg dat de door de ISU vastgestelde regels verder gaan dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken en dus niet in verhouding staan tot deze doelstellingen.
Uitspraak over de arbitrageregeling
An Vermeersch, gastprofessor sportrecht aan de UGent, gaf in de Juristenkrant van 10.02.2021 duiding bij het arrest van het Gerecht en belichtte ook het tweede belangwekkende aspect van het arrest van het Europees Gerecht over rol van het CAS/TAS als internationaal sporttribunaal.
Het Gerecht deed in het kader van de door de Commissie opgelegde dwangsom immers ook uitspraak over de arbitrageregeling uit het reglement van de ISU, die het Hof van Arbitrage voor Sport (CAS/TAS) in Lausanne de exclusieve bevoegdheid verleent om kennis te nemen van beroepen tegen weigeringsbesluiten van de ISU.
De Commissie stelde in 2017 nog vast dat de verplichte arbitrage bij het CAS/TAS de mededingingsbeperkingen die uit de toelatingsregels voortvloeien, zou hebben versterkt. Zij nam dit dan ook als een “verzwarende omstandigheid” in aanmerking bij het opleggen van de dwangsom.
Ze hebben nooit de vruchten kunnen plukken van hun juridische strijd
Het Gerecht is echter van oordeel dat de verplichte arbitrage bij het CAS geen ongeoorloofde omstandigheid uitmaakt die het schadelijke effect van de inbreuk vergroot. Verwijzend naar de specificiteit van de sport en de uitspraken in de zaken Mutu en Pechtstein voor het EHRM, stelt het Gerecht dat verplichte sportarbitrage geen afbreuk doet aan de effectiviteit van het Europees mededingingsrecht, noch aan de bevoegdheid van nationale en Europese mededingingsautoriteiten en rechters.
Volgens vaststaande rechtspraak van het Europees Hof van Justitie kan eenieder die schade ondervindt als gevolg van een inbreuk op het Europees mededingingsrecht een schadevergoeding vorderen voor de nationale rechter, die daarbij niet gebonden is door de eventuele beslissing van het CAS/TAS.
Net als Jean-Marc Bosman, hebben de intussen ex-schaatsers, nooit de vruchten kunnen plukken van hun juridische strijd. Het is echter bijzonder lovenswaardig dat zij met hun zaak zijn blijven opkomen voor de rechten van atleten.
Een vraag?
Hebt u een vraag over het onderwerp van dit artikel. Aarzel dan zeker niet om contact met ons op te nemen.