Hoge verbrekingsvergoeding voor Fäiz Selemani
Op 09.11.2020 berichtte Sporza dat de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel de Comorese voetballer Faïz Selemani veroordeelde om aan zijn voormalige club Royal Union Saint-Gilloise een schadevergoeding te betalen van meer dan een half miljoen euro voor het onrechtmatige verbreken van zijn arbeidsovereenkomst.
In de zomer van 2019 probeerde de aanvaller, na een superseizoen met Union in 1B, een transfer naar eerste klasse te forceren. Hij maakte zich onmogelijk op training, werd naar de B-kern gestuurd en verbrak vervolgens eenzijdig zijn arbeidsovereenkomst omdat hem de toegang tot de trainingsvelden van de eerste ploeg werd ontzegd. De rechtbank aanvaardde de ingeroepen dringende reden voor het ontslag niet gelet op het ongeoorloofde gedrag dat aan het ontslag voorafging. De speler was bijgevolg een schadevergoeding verschuldigd aan de club.
Wettelijke regeling op ontslagvergoeding
De berekening van de ontslagvergoeding voor profsporters is al geruime tijd een punt van discussie onder hoven, rechtbanken en rechtsgeleerden. De wetgever heeft indertijd beslist om voor de bijzondere categorie werknemers van de betaalde sportbeoefenaars een wettelijke regeling uit te schrijven die op bepaalde punten afwijkt van de algemene Arbeidsovereenkomstenwet. Er werd onder meer een wettelijke verbrekingsvergoeding vastgesteld die een stuk hoger lag dan die voor normale werknemers.
Artikelen 4 en 5 van de Wet op de Betaalde Sportbeoefenaars bevatten de volgende ingewikkelde regeling over de ontslagvergoeding:
- Indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur werd gesloten, hetgeen voor spelers quasi steeds het geval is, dan is de verbrekende partij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon dat verschuldigd zou zijn tot aan het einde van de contracttermijn, maar mag deze niet meer bedragen dan het dubbele van de verbrekingsvergoeding die zou verschuldigd zijn indien het een contract van onbepaalde duur was geweest.
- De vergoeding die verschuldigd is voor het verbreken van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur is gelijk een vergoeding waarvan het bedrag bij Koninklijk Besluit wordt bepaald, of bij ontstentenis daaraan gelijk aan het lopende loon overeenstemmend met de nog verschuldigde lonen tot het einde van het sportseizoen met een minimum van 25 pct. van het jaarloon.
Op 13 juli 2004 werd een Koninklijk Besluit uitgevaardigd die de ontslagvergoeding stevig verhoogde. De vergoeding moest van dan af berekend worden op basis van het jaarloon van de betaalde sportbeoefenaar.
Geen eensgezindheid over de grondwettelijkheid
In de rechtspraak bestaat er geen eensgezindheid over de grondwettelijkheid van deze afwijkende vergoedingsregeling voor betaalde sportbeoefenaars. Tot nog toe hielden arbeidsgerechten uit andere rechtsgebieden er verschillende zienswijzen op na. De ene besliste om het KB toe te passen, de andere liet het KB buiten beschouwing. Er kan zelfs geargumenteerd worden dat niet enkel het KB van 13 juli 2004, maar ook de basisregeling uit artikelen 4 en 5 van de Wet op de Betaalde Sportbeoefenaar ongrondwettig is, waardoor men voor de berekening van de ontslagvergoeding zou moeten terugvallen op de algemene regeling uit de Arbeidsovereenkomstenwet.
Ter verduidelijking geven we eerst een praktisch voorbeeld dat het verschil in de hoogte van de verbrekingsvergoeding illustreert
Een speler heeft een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur gesloten voor van 4 seizoenen, oftewel 48 maanden, en verdient jaarlijks een totaalbedrag van € 120.000. De speler verbreekt eenzijdig en zonder dringende reden zijn overeenkomst al na anderhalf seizoen.
- Volgens de artikelen 4 en 5 van de Wet op de Betaalde Sportbeoefenaar én het bijhorende KB van 13 juli 2004 heeft de club dan recht op een verbrekingsvergoeding van 24 maanden loon.
- Indien het KB buiten beschouwing wordt gelaten en louter toepassing wordt gemaakt van artikelen 4 en 5 van de Wet op de Betaalde Sportbeoefenaar, is een verbrekingsvergoeding verschuldigd van 12 maanden loon.
- Volgens de Arbeidsovereenkomstenwet moet de speler slechts een verbrekingsvergoeding betalen van 10 weken loon.
Het verschil is significant.
Opgelet!
Bij deze berekeningen wordt rekening gehouden met verschillende factoren: wie verbreekt de overeenkomst (speler/club), hoelang bestond de arbeidsovereenkomst al op het moment van de verbreking, hoeveel bedraagt het loon. Dit moet telkens geval per geval concreet berekend worden. Bijvoorbeeld: Indien de club de arbeidsrelatie zonder dringende reden zou beëindigen, is zij eenzelfde vergoeding verschuldigd volgens de Wet op de Betaalde Sportbeoefenaar en het bijhorende KB, maar zal zij op grond van de Arbeidsovereenkomstenwet een verbrekingsvergoeding verschuldigd zijn van 20 weken loon.
Verschillende behandeling van sportbeoefenaars en normale werknemers staat ter discussie
Zoals gezegd, staat de verschillende behandeling van sportbeoefenaars en normale werknemers ter discussie. De centrale vraag is of dit onderscheid wel gerechtvaardigd is en of er hier geen sprake is van een ongelijke behandeling die strijdig is met het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel en de vrijheid van arbeid.
In de gekende zaak Dahmane woog het Arbeidshof te Antwerpen in 2014 de specifieke context van het betaalde voetbal (het competitiegebeuren, competitieve gelijkheid, vermijden van een competitievervalsing, de contractstabiliteit en de relatief korte carrière van voetballers) af tegen de hoge genoemde grondwettelijke beginselen ter beoordeling van de hogere beëindigingsvergoeding. Het Hof besloot dat de hogere vergoedingsregeling uit de Wet op de Betaalde Sportbeoefenaar niet evenredig is met de doelstellingen en dat de gevolgen van de regeling in het licht van de relatief korte loopbaan van de betaalde sportbeoefenaar zodanig disproportioneel is dat de maatregel niet redelijk verantwoord voorkomt.
Het Arbeidshof te Bergen was in 2018 evenwel een andere mening toegedaan. Het Hof was van oordeel dat een verschillende behandeling wél objectief en redelijk gerechtvaardigd kan worden. Het wees erop dat men met het statuut van de betaalde sportbeoefenaar een onderscheiden en objectiveerbare professionele categorie heeft geregeld. Zo hebben professionele sportbeoefenaars een korte loopbaan die op jonge leeftijd aanvangt en dit op een arbeidsmarkt waar de standaardsituatie is dat men een contract voor bepaalde tijd sluit. Het arbeidshof vervolgt dat de ontslagvergoedingen voor betaalde sportbeoefenaars verantwoord zijn door legitieme doeleinden, met name de stabiliteit van ploegen, een evenwichtige sportieve competitie, de integriteit van de sport en de bescherming van ploegen tegen afwerving van spelers.
Exact dezelfde afweging met een verschillende conclusie
Beide arbeidshoven maakten dus exact dezelfde afweging, maar kwamen tot een verschillende conclusie. Sommige rechtsgeleerden zochten de oorzaak voor het verschil in wie uiteindelijk veroordeeld werd en de ontslagvergoeding moest betalen. Het is immers gekend dat arbeidsgerechten beschermend optreden ten aanzien van werknemers. Anders dan in de zaak Dahmane, waarin geoordeeld werd dat de speler een minder hoge verbrekingsvergoeding moest betalen, werd de club door het Arbeidshof te Bergen veroordeeld om de hogere verbrekingsvergoeding te betalen.
En net om deze reden is de uitspraak van de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel in de zaak Selemani interessant. Hier werd de speler – en niet de club – veroordeeld om de hogere verbrekingsvergoeding te betalen. In haar motivering verwijst het vonnis uitdrukkelijk naar het arrest van het Arbeidshof te Bergen en neemt zij dezelfde redenering over.
Het blijft voorlopig afwachten tot een hoger rechtscollege zich uitspreekt over de grondwettelijkheid van de specifieke ontslagregeling uit de Wet op de Betaalde Sportbeoefenaar en het KB van 13 juli 2004.
Een vraag?
Hebt u een vraag over het onderwerp van dit artikel. Aarzel dan zeker niet om contact met ons op te nemen.